-
1 Schatten
Schatten〈m.; Schattens, Schatten〉♦voorbeelden:nicht der Schatten eines Verdachts • niet de minste verdenkingnur ein Schatten seiner selbst • nog maar een schim, schaduw van zichzelf〈 figuurlijk〉 jemanden, etwas in den Schatten stellen • iemand, iets in de schaduw stellen -
2 beschatten
beschatten3 〈 sport en spel〉bewaken, dekken -
3 s einen Schatten auf eine Sache werfen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > s einen Schatten auf eine Sache werfen
-
4 jemandes Glück verdunkeln
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandes Glück verdunkeln
-
5 verdunkeln
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский